De eerste, de beste?

Wetenschappers en universiteiten proberen allemaal de beste te zijn. Daar krijg je beter onderzoek van, is het idee. Maar de strijd leidt ook tot onzinnige lijsten, stress en zelfs fraude.

Begin september begint de gekte weer.

De communicatie-afdelingen van de universiteiten storten zich dan op hun toetsenborden om de wereld te laten weten hoe fraai ze er voor staan volgens die ene Grote Lijst: de Times Higher Education (THE). In Utrecht zullen ze jubelen dat ze vijftien plaatsen zijn gestegen, of schoorvoetend toegeven dat ze drie plaatsen zijn gedaald. In Delft zullen ze roepen dat ze op de tweede plek staan van alle Nederlandse universiteiten. Of op de eerste, of op de vijfde. En ga zo maar door. In de maanden die volgen, zal dit ritueel zich meer dan eens herhalen. Want er bestaan meerdere Grote Lijsten en nog een heleboel ‘kleinere’ ranglijstjes met daarop de allerbeste universiteiten. Maar wat zegt een hoge plaats op zo’n lijst nu helemaal? En tot welke ellende leidt de drang om toch maar vooral de beste te zijn in wetenschapsland?

Scores zeggen weinig

Dat de Technische Universiteit Eindhoven op de 51ste plaats staat van de THE-ranglijst, en de collega’s uit Groningen slechts op de 83ste plaats, wat zegt dat? Bar weinig, vindt Ludo Waltman van het Centrum voor ­Wetenschapsen Technologiestudies, uit Leiden. ‘Voor de THE-lijst worden universiteiten beoordeeld op verschillende onderdelen. Hun onderwijs, het aantal gepubliceerde artikelen, hun bijdrage aan de samenleving, dat soort zaken. Al die cijfers samen worden gecombineerd tot één eindscore.’

Lees de rest van dit artikel op Quest (blendle).