Onze toekomst is nogal opwindend: met een sierlijk gebaar van onze handen zullen we rotsblokken laten zweven en verpulveren. We zullen waterdruppels uit steen trekken en vuur tevoorschijn toveren, alsof het niets is. En we zullen mijmeren dat het allemaal nooit mogelijk was geweest als de ruimtesonde Rosetta niet lang geleden op onderzoek zou zijn gegaan naar die ene verre komeet.
Deze toekomst wordt geschetst in ‘Ambition’, een science-fictionachtig promotiefilmpje van de ESA over de Rosetta-missie. De hoofdrol wordt vertolkt door Game-of-Thrones-acteur Aiden Gillen, die met vet Iers accent het historisch belang van die missie uiteenzet. Verder doet hij weinig meer dan sierlijk gebaren en veelzeggend naar de horizon turen.
Niet alleen de Europese ruimtevaartorganisatie tracht met een pakkend filmpje maatschappelijk draagvlak voor haar projecten te creëren. De NASA ging de ESA twee jaar geleden al voor met ‘Seven Minutes of Terror’, een gelikte promotiefilm over de marsrover Curiosity. Zulke korte filmpjes zijn snoepgoed voor de geest: snel te consumeren en dus aantrekkelijker dan complexe uiteenzettingen over het wetenschappelijk nut van ruimtemissies. Via Youtube, Facebook en Twitter gaan ze ook veel eerder viral.
Ik snap dat soort overwegingen wel. Ook ik wil niet meer dan zes minuten en negenendertig seconden kwijt te zijn aan informatie over een veeljarig ruimteproject. Zonder het geile accent van Gillen had ik ‘Ambition’ trouwens vast halverwege al weggeklikt. Maar het sci-fi-karakter van de film schept wel bepaalde verwachtingen. Als op 12 november Philae, de robotlander van Rosette, richting de komeet 67P vliegt, verwacht ik een groots spektakel: iets met explosies, verpulverende rotsen, een Ierse stem en opzwepende muziek. Eigenlijk zou Tomek Bagiński, de regisseur van ‘Ambition’, ook de landing van Philae moeten regisseren. De robotlander zou dan waarschijnlijk snoeihard te pletter slaan, rotsen verpulverend, met Gillen aan boord. Fantastisch! Reken maar dat dat viral zou gaan.
Deze column verscheen in De Volkskrant, oktober 2014