Kan een land zijn energievoorziening radicaal verduurzamen? Japan probeert het na de kernramp in Fukushima met drijvende windmolens. Voor de groene revolutie moeten veel obstakels worden overwonnen – en niet alleen technische.
Meer dan honderd van zijn directe collega’s in het havengebied Onohama stierven. Zelf was Akira Egawa uit vissen toen de aardbeving de kust van Fukushima trof. Uit angst voor de tsunami voer hij verder de zee op en wachtte gespannen af. Twee dagen later keerde hij terug. Waar ooit de kleine haven was, vond hij een onbeschrijflijke ravage.
Egawa, vicevoorzitter van de samenwerkende vakbonden, loopt vijf jaar later over een splinternieuwe dijk die de kust tegen toekomstig ontij moet beschermen. Hij blijft staan, tuurt in de verte en wijst naar de zee. ‘Daar, je kunt hem net zien.’ Wie goed kijkt, ontwaart een lichtgrijs puntje aan de horizon. Het is Fukushima Shimpuu, de grootste drijvende windmolen ter wereld, 105 meter hoog vanaf het wateroppervlak, 188,5 meter als je de wieken meetelt.
Shimpuu betekent zowel ‘nieuwe wind’, als ‘nieuwe stijl’, een verwijzing naar de nieuwe, ‘groenere’ keuzes die Japan sinds de tsunami en de daarop volgende kernramp maakt op het gebied van de energievoorziening. Sinds het land in 2011 besloot om de kerncentrales te sluiten en groots in te zetten op groene energie, kijken andere landen gespannen toe. Zou Japan de wereld laten zien hoe je met lef en doortastendheid in één klap overstapt naar een duurzame economie? Of zou het land weldra verzuipen in de groene energielasten?
De vissers, veelal generaties lang werkzaam in de visvangst, moesten van die nieuwe wind in elk geval niets hebben. ‘Wij maken gebruik van sleepnetten’, legt Egawa uit. “Rondom de geankerde windmolens is daarvoor te weinig ruimte.”
Het hele artikel is te lezen in De Volkskrant, zaterdag 26 november.